Woensdag 16 mei: De eeuw van mijn dochter
Met de trein naar Den Haag.
Onderweg naar Theater aan het Spui langs de Zwarte Madonna gestruind
alwaar in het Mobiele Mini Museum, daar nog even staand in een etalage,
het gedicht van roop tragisch is neder gestort schuins op de bank die o zo
mooi onder een gedicht van Diana Ozon en een gedicht van Vrouwkje Tuin-
man staat. “Laatste leugen” zo luidt de titel van het zo onbedoeld gevallen
maar daardoor zeker niet minder geworden gedicht waarmee wellicht…
Maar eh theater, dat was de bedoeling:
Een beetje mistig, zwart toneel.
Een dertigtal spots.
Een grafzerk als een concertvleugel met opschrift “denkend aan Holland – JP”.
Een stuk of wat zilverkleurige stoelen.
Een open aluminium constructie die een wand moet suggereren.
Een tweetal hooghangende videoschermen links en rechts van het podium.
En een zaal vol publiek dat de voorstelling, waarvoor de hierboven genoemde
ingrediënten bedoeld zijn, nog even graag wilde aanschouwen. Het was name-
lijk de laatste voorstelling.
“De eeuw van mijn dochter” speelde er.
Een moderne tragedie (in vijf bedrijven).
En wel in alexandrijnen geheel op rijm.
De basis voor het stuk is een toespraak van de minister president
met de titel “De eeuw van mijn dochter” waarin deze zijn visie
(zonder visie zoals snel ging blijken in het genoemde drama) over
de toekomst geeft. De directe aanleiding echter was, zo mocht ik
ergens lezen, een brief door Balkenende geschreven aan Mulisch
(gebundeld in B’s brievenboekje “Aan de kiezer”) waarin hij als ik
het wel heb aan het klagen slaat over dat schrijvers zo weinig aan
politiek doen, er zo weinig over schrijven. Pfeijffer wat later hierover:
welnu, hij wordt op zijn wenken bediend (pikant detail, JP is niet op
de uitnodiging ingegaan om toch vooral in heel en schitterglitterend
vol JP-ornaat bij de premiëre aanwezig te zijn).
Wat de uitvoering betreft: werkelijk bij vlagen prachtig gespeeld
en ook de taal in alexandrijnen stoorde geen moment. Natuurlijk
is dat debet aan de danige taalbeheersing die Pfeijffer ook in dit
stuk weer tentoonspreidt (zie ook ander werk als “Het grote Bag-
gerboek”, “Het ware leven” et cetera) alsook aan het feit dat er
in de tekst, toch geschreven in de klassieke vorm, heel wat eigen-
tijdse taaluitingen en een actuele inhoud zijn vervlochten die het
geheel levendig maakt en bij tijd en wijle zelfs hilarisch.
We zijn op de begrafenis van Jan Peter Balkenende, Nederland rouwt,
moeder en dochter staan wat achteraf, de goden Zeus en Pallas Athene
– waarin men allang niet meer gelooft – kijken toe en zien de ramp dat
Krabbé de nieuwe premier wordt al aankomen en hun hoop is gevestigd
op Amálie, de dochter van Balkenende, die, dankzij Apollo, door mag
hebben wat er even werkelijk staat te gebeuren, want om minister pre-
sident te worden trouwt Jeroen Krabbé (Jaap Spijkers) met mevrouw
Balkenende, daarbij moet hij wel nog even de jonge dochter Amálie
Balkenende (Lidewij Mahler) weerstaan. Ondanks dat mevrouw Balken-
ende (Nettie Blanken) direct het plan van de acteur om MP te worden
doorheeft zal ze om de visie van haar man voort te kunnen laten duren
in de werkelijkheid Krabbé nodig hebben. Een acteur als staatshoofd,
dat is natuurlijk kaasie voor een tragedie waarin ook de goden niet
mogen ontbreken. Zeus (Thijs Rxf6mer) en Athene (Eva Duijvenstein)
kijken via een paar beeldschermen danig toe hoe dit huwelijk en zeker
het gevolg daarvan voor Nederland in een waarlijk door mevrouw Balken-
ende onbedoelde huppeling afstampt op een catastrofe. Apollo (Michel
Sluysmans), broer van Athene, helpt een tegenhandje door als ’n ware
ondeugd het publiek te geven wat het wil, namelijk rotzooi in de huwelijks-
tent. Hij geeft Amálie de gave om in de toekomst te kijken vanwaaruit ze
kan voorspellen dat het gedaan zal zijn met Nederland blijft het huwelijk
in stand. Ze smeedt een plot en verleidt Krabbé tot een hevige copulatie
met haar. Echter, wat gehoopt werd door haar alsook door de goden, dat
de moeder Krabbé zou laten vallen, gebeurt niet. Integendeel, ze wil dat
Krabbé haar man blijft in het belang van het voortduren van het beleid
van haar overleden man. Gevolg, Amálie pleegt zelfmoord en zo stoomt
de in dit geval moderne tagedie geheel en al passend rond tot op het
botte maar ontontkoombare drama.
Het stuk begint met een proloog waarin Jeroen Krabbé (schilder, denk-
er, vriend, vooral ook groot acteur zoals hij zelf in deze grafrede en
ook vele malen daarna in het stuk niet aflaat te zeggen) uiterst taal-
welig spreekt bij het graf van Balkenende:
“Hoe groot kan groot zijn in een land waar grootheid geldt
als overdaad, bescheiden streven wordt geteld
als grote deugd en kleinheid als ons grootste wapen?
Toch kan ik zeggen dat een groot man is ontslapen
en dat het pas geeft dat een groot man woorden spreekt,
geweld in waar verdriet, van tranenvloed doorweekt
als mede-Nederlander en vooral als vriend
van hem die vriend was van eenieder die verdient
de naam fatsoen in blank blazoen modest te dragen.”
En het stuk eindigt bij het verlaten door de goden (teleurgesteld
als ze zijn want mevrouw Balkenende en Krabbé gaan gewoon door)
van het gebouw waarin de voorstelling zich afspeelde, Zeus en
Athene wandelen gearmd weg en Apollo neemt de fiets. Dit alles
is via de beeldschermen te zien. Mevrouw Balkenende en Krabbé
nemen naast het nauwelijks door hen opgemerkte lijk van Amálie
het aplaus in ontvangst. Overigens, dat verlaten van het gebouw
is al eerder vertoond, ik meen o.a. in een balletvoorstelling uit
1980 van Hans van Manen “Live” geheten en een dus niet hele-
maal origineel idee. Wat bij een beetje allert de ogen gebruiken
nog opviel was dat de kleren van de spelers overwegend rood WIT
en blauw gekleurd waren, een onopvallend maar zeker niet on-
betekenend detail gezien het thema.
Het is het eerste toneelstuk van Pfeijffer en het mag/moet gezegd:
zeker als eersteling heel wel glanzend geslaagd. Een eersteling waar-
in hij en het toneelgezelschap “Annette Speelt” het verlangen van
Balkenende naar het verleden als een uiterst benepen visie op een
vrolijke en bij tijd en wijle indringende wijze weet neer te zetten. Een
spottende kritiek op het Nederland van nu gegoten in de vorm van
’n klassieke tragedie, je mot ’t maar effe doen.
Goed, er is makkelijk kritiek te uiten zoals krantanderen al deden
over het volgens hen nogal oppervlakkig behandelen van het thema,
het zij wellicht zo, of nee, er banjert zekere een grond van waarheid
in door, maar dit alles sluit niet uit dat er meer dan aardig wat te ge-
nieten viel bij deze moderne tragedie.
Niet gezien? Geen ramp, de tekst is ook in druk te verkrijgen en, zo
is mijn ervaring, ook zeer wel te lezen zonder de toneelinvulling hier-
boven beschreven. Het boekwerkje is getiteld, hoe zal het ook anders:
“De eeuw van mijn dochter” en is te koop in elk beetje boekenzaak of
wellicht te bestellen bij de Arbeiderspers, ISBN 978 90 295 6502 8 / NUR
307.