Spring naar inhoud

Brief (203) uit Schiedam

Zo’n dikke twee maanden geen
woord geplempt in deze brieven-
reeks. Het gereutel over Corona
een beetje zat zou ik alleen maar
in herhalingen gaan ronddwalen
zo was toen mijn kale vermoeden.
En terecht want Mien Corona is
nog steeds stevig aan het moord-
en.

De vijfhonderd stuks waar we, de
brieven en ik, op afstomen zal nu
wel een lachertje worden zo is op
bijna zeker te bedenken, denk ik.

Maar toch nog even, er is een
coronamoordenaar in aantocht
in de vorm van een fiks vaccin.
Of nee, eigenlijk is het er al, maar
Hugo de Jonge is er nog niet klaar
voor zo vertelde hij al een aantal
keer op de telebalk. Hugo, er zelf
uitziend zoals hij er meestal uitziet;
alsof ie net van vakantie is terug-
gekomen en de coronabulp hem
nu pas aan het vakantiehoofd is
gaan zeuren zonder ook maar
een scheutje vermoeidheid op
zijn vakantiehoofd te bewerk-
stelligen, kan er, zoals gezegd,
nog niet aan zo gulpt het straal-
gezicht extra extra blijmoedig.

Brief (202) uit Schiedam

Alsof er geen corona heerst zo hard
zijn de wegenbouwers aan het werk.
Zelfs op zaterdag zijn ze volop bezig.
De opgebroken weg voor mijn huis
begint weer terug een weg te lijken

Dit in tegenstelling tot mijn ik die weer
eens fiks aantal dagen in de stilstand
heeft verwijld. Aan geen enkele weg
of pad heb ik gerommeld; het schrijf-
pad ligt stil als zijn de woorden ge-
heel uit mijn wereld verdwenen en
het kunstpad daar is ook al geen
stukje wand mee op te sieren want
op dit vlak ook weinig tot helemaal
niets.

Een paar dagen geleden een recensie
exemplaar van het boek ‘Woorden
temmen’ door de brievenbus geschoven
gekregen. Het boek is onder redactie van
o.a. Kila van de Starre tot stand gekomen
en geschreven door de auteurs Charlotte
Van den Broek en Jeroen Dera. Een heel
aparte vormgeving deze uitgave; ruit-
vormig. Handig als je het in de boeken-
kast zoekt tussen alle rechttoe rechtuit
boeken. Echter ik kan me er niet toe zet-
ten het direct zorgvuldig te lezen. Voor-
alsnog alleen maar wat losjes doorge-
bladerd. ’t Is teveel om met dat blubber-
hart van mij zo’n inspanning te leveren.

Brief (201) uit Schiedam


Opnieuw stevig aan het rondhap-
pen; ik virusje heb nog wel zin in
een paar Nederlanders, die zijn
namelijk al lekker voorgeweekt
in dat drabbige landje aan de
Noordzee waar ze wonen, werk-
en en verkommeren. Aan zulke
lichamen, daar is heel wel aan te
smikkelen, jammer dat het er maar
plus minus zeventien miljoen zijn.
Maar alles is beter dan te moeten
toeven in een vleermuis, zo’n suf-
dier merkt niet eens dat ik een
moordlustig virus ben, die leeft
godver door alsof ik helemaal niet
besta. Dus goed dat er Nederland-
ers zijn om mijn bestaan te recht-
vaardigen, je zal me toch in alle
duisternis…

Het ware net zo te zijn als in dit gedicht:

Eerlijk lied

het

wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen

en

wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen
wenen wenen wenen

en

het theezakje en het uitroepteken





Brief (200) uit Schiedam

Gisteren gepoogd naar diergaarde
Blijdorp te gaan. Twee vrijkaartjes
gehad namelijk van iemand die lid
is van die dierenclub in Rotterdam.
En nee, zo’n gift ongebruikt laten
is voor ons not done ook al gaan
wij zelden naar dat enorme park
waar dieren zich tot vreugde van
ons allen in strikte beperking mo-
gen bevinden om zich te laten be-
gluren op het anders zijn dan we
zelf zijn.

Gepoogd dus, wij.

Echter de parkeerplaats stond stamp
en stamp vol; corona onvriendelijk
so to speak. Ik namelijk mag me,
zoals al brievenlang bekend, tot
tot de gelukkigen rekenen waarbij
de kans groot is dat je bij opvang in
oog of inhaal per neus of mond een
flintertje van het rond-happende
virus al een gewisse dood in je lijf
gaat nestelen die met bijna zekere
zekerheid het einde van je leven
teweegbrengt behoor je, zoals ik, tot
de risicogroep. Dus zijn we, omdat ik
op zijn minst nog tot een stuk of
wat meer brieven volgeplempt met
eh mijzelve wil komen, toen we die
met blik beladen parkeerparken
zagen, linea recta omgedraaid en
naar het strand in Hoek van Hol-
land vertrokken. Daar namelijk
is het ook net een park waarin
allerlei ‘dieren’ zich tentoonstellen
om gezien te worden. Overigens in
tegenstelling tot de dieren in Blijdorp
die het een roest aan hun reet zal
zijn hoe gezien te worden. Zie bijvoor-
beeld de oran oetangs die, zien ze
een bezoeker, vaak woest bonkend
tegen het raam vliegen waarachter
ze al ‘eeuwen’ opgesloten zitten zon
der zich te bekommeren of ze er uit-
zien als een filmster. Zo ook de an-
dere dieren die liggen, hangen, sla-
pen, of heel verveeld om zich heen
kijken naar wat er voor hun neus,
bek, of andersoortig snoetwerk langs
trekt aan mensspul. Maar eh over Blij-
dorp is al in een eerdere brief uit en
te na geschreven.

Grunberg zo zag ik op de televeel gaat
ook weer een tv programma maken, iets
over dat ie Amerikaan gaat worden. Ben
benieuwd. Een tijdje geleden nog een
boek (Aan nederlagen geen gebrek, Pri-
ve Domein) van hem gelezen waarin
brieven die hij op jonge leeftijd heeft
geschreven naar mensen waarmee hij te
maken had op dat moment (de brieven
zijn rond zijn zeventiende tot zijn negen-
tiende ongeveer geschreven). En dat ik
na de tweehonderd brieven er ook nog
een stuk of wat wil schrijven. Wellicht
voor datzelfde Domein en dat ze godver
niet als kaftpapier gebruikt gaan word-
en voor dat boek van Grunberg.

Ja ja, tjonge jonge enzovoorts.



Brief (199) uit Schiedam

Achter de computer zitten en zoals
wel vaker echt helemaal niets spe-
cifieks te vertellen hebben, bijvoor-
beeld over iets van belang uit het
dagelijks leven zoals een broeierige
knak in je gevoel voor de werkelijk-
heid met kans op onweer of godver
nog een heel erg stevig tikkie erger.

Tureluurkopstaren dan maar
naar hele vette krantenkoppen?

Een gebroken kruisje of andere ge-
knakte religieuze symbolen dragen
in plaats van een gebroken geweer-
tje in de huidige tijd en daar over
hels schrijven, is dat wellicht wat?

Of gewoon maar snoezig pennen
over het fijne vroeger toen alles
uiteraard veel beter was, alles in het
leven lekker nog eenvoudig was te
behappen, de ratrace nog niet was
uitgevonden, de religieplaag som-
tijds wat minder moordend was, een
burn-out die zelfs niet in dromen
voorkwam, jawel het leven kabbelde
rustig voort en men kabbelde lek-
ker mee zonder de druk van al het
moeten van tegenwoordig mee
te moeten beleven, toch? Kortom
zoiets als het aloude Zwitserleven-
gevoel van die verdomde opdring-
erige reclame van vroeger toen het
zogenaamd nog zo mooi kon zijn
allemaal. Uiteraard met ’t verzwijgen
van het op het eind hele sloten medi-
cijnen slikken om maar zo lang moge-
lijk van dat Zwitserleven-gevoel te
kunnen genieten. Onderwijl kromtrek-
kend van de pijnen die fijn door het
lichaam razen als was het hun laatste
bedoening de boel nog even op scherp
te zetten.

Tof toch zo’n reclame.

Zeker met dat verzwijgen in het mooi-
praatje van al die kraakaanslagen op
het lichaam tot de dood er uiteindelijk
toch nog pijnlijk fijn op volgt.

En zo gebeurt het als je niets te schrijven
hebt dat je verdomme gewoon weer op de
dood uitkomt en daar nog urenlang brie-
ven mee kan vullen.

Een gedichtje dan maar:

Een halve zee in het keukenraam

het moet allemaal te doen zijn

een vuilniszak knispert
weliswaar van het afgedankte
toch graag zal er nog genoeg
al zal je nooit ontsnappen
aan de b-klank van het nu

bij de Himba-stam slaan ze
met een stok bij wijze van initiatie
de voortanden uit het gebit
van jongemannen

wij hebben de arbeidsvitaminen
en uitnodigingen: men nodigt u

zo zoeken ze mensen met een thermosfles
en een wil naar vakantie in binnenzakken
kladvellen eigenlijk met waandiepe krabbels

wel vraagt men garantie

(bij het fietskopen moet je ook opletten dat
de wielen op de juiste plaats zich bevinden)

arbeidsvitaminen! én uitgenodigd!

heus, het moet allemaal te doen zijn





Brief (198) uit Schiedam

Voor de deur ligt de straat in puin.

Nee, geen oorlog.
Ook geen aanslag.

Al een paar maanden zijn er een
aantal bedrijven aan het werk om
de omgeving een nieuw en mooier
aanzicht te geven. Zo worden er
parkeerplaatsen verplaatst, de weg
van een nieuwe laag asfalt voorzien,
en krijg ik redelijk pal voor mijn deur
een zooitje van die ingegraven vuil-
containers die je met een pasje moet
openen om je huisafval en andere rot-
zooi er in kwijt te kunnen. Benieuwd
hoe lang het duurt voordat er bergen
vuil en afgedankte huisraad zullen ont-
staan naast die gloedglim containers
die de gemeente-opfleur uiteraard
weer geheel teniet gaan doen. Een paar
jaar geleden nog kon je de vuilniszakken
voor je deur zetten en werden ze diezelf-
de dag opgehaald door een vuilniswagen.
Meeuwen echter hebben dat verziekt
door te vroeg buiten gezette zakken ka-
pot te snavelen, er uit te eten wat ze
lusten, en al de zooi die ze niet te ver-
teren vonden achteloos vrolijk op straat
plempten zodat je die dagen altijd wel
een uur bezig was de straat schoon te
vegen omdat het toch wel altijd mijn
vuilniszakken waren die ze met graagte
te grazen namen zo leek het mij en
maar zelden eentje van de buren.

De straat blijft nu schoon, ik hoef niet
meer te bezemen en die mogelijke
bergen veroorzaakt door het nieuwe
systeem liggen mooi wel zo’n twintig
meter van mijn huis vandaan, dus
alleen visueel brengen ze wat kraak
in mijn leven.

Ik ben volgens een cardioloog van
het Erasmus nog steeds een wonder
in leven. Al drie jaar nadat mij de
dood plompverloren is aangezegd
door die man heb ik het lef om nog
te leven. Geen idee hoe lang wond-
eren blijven bestaan, dus geen idee
ook of ik al die vernieuwzucht van
de gemeente als het af is nog kan
zien. En nee zeg, ook nu geen treur-
berichten over mijn gezondheid,
wat kan mij zo’n vernieuwde straat
eigenlijk verdommen, er overheen
lopen en rijden dat is wat ik er al-
leen maar over doe bij tijd en wijle.
En het woord wijle daar ga ik dus
ff nog helemaal niet verwijlen! Ik
zal en moet het ongelijk van die
cardio’s met mijn levenshuppel
onder hun neus hebben te kunnen
wrijven om te tonen dat ze niet
altijd maar de wijsheid in pacht
hebben al struinen sommigen van
hen met nog zo’n opgedofte air
door het ziekenhuis. Zeker de-
gene die naar mij met dat won-
der liep te gooien als een bijl ter
executie.

Net naar een documentaire over
Joost Zwagerman gekeken op de
lichtbak, waarmee de hele wereld
je huis wordt binnen gesmeten, en
nee, zelfmoord daar hoef ik niet
naar op zoek, mijn lieve lichaam
gaat voor die zorg zorgen volgens
de al genoemde cardio’s. Ik hoef
daar geen extra touw aan te be-
steden, het hart staat paraat om
dat op te lossen. Wel hoop ik, zo-
als gezegd, dat ik die eerder ge-
noemde genezers/doodaanzeg-
gers nog wel het eigenzinnige
levensdeuntje dat in mij nog altijd
raast voort kan zingen een vrolijk
aantal jaren.


Brief (197) uit Schiedam

Even het woord leuteratuur opgezocht
bij google want dacht ik me daar origi-
neel te zijn barst het daar van de leute-
ratuur.

Lui vandaag dus nog een oud tekstje:

Van prop tot…

Stel je frommelt een wit vel papier
tot een prop en je poneert de stelling
dat het niet zomaar een prop is. Nee,
het wil juist een doordacht gevormde
prop zijn, ontsprongen aan je brein.
Een vorm via je handen, die zoals ruim
bekend door middel van zenuwprikkels
met het brein in verbinding staan, ten
uitvoer gebracht (van natuur naar cul-
tuur zeg maar) naar het propmodel. En
dezelfde handen die vervolgens het net
geschapen kleinood op de tafel leggen
waarbij wat begeleidende woorden uit
de mond van jou, als toch de maker, be-
vestigen dat het een daad betreft van
opperste doordachtheid naar een heus
bedoelde schoonheid met als resultaat
een prop tot kunst verheven.

Geloofwaardig zoiets?

Waarschijnlijk niet als de prop als een
prop op de tafel blijft liggen zonder het
wat verder mee te sleuren naar het hier-
boven al aangestipte doen met de bedoe-
ling de gewone prop te extrapoleren naar
een prop waarvan een ieder in de oooooh-
stand schiet.

Iets extra’s zal er dus aan te pas moeten
komen wil het een bewonderknal in het
schedelhuis van de kijker veroorzaken.
Zo zou je, om het extra’s maar direct even
in te vullen, als kunstenaar een lange draad
(dun visgaren bij voorbeeld) door de prop
kunnen halen, deze draad in een lege zaal
van muur tot muur spannen op ooghoogte
als werd de prop een maagdelijke wereld-
bol precies op het snijvlak van een grote,
net geboren gebeurtenis die beslist geen
theorie behoeft om het geheel in woord
iets anders te laten schijnen dan een prop
papier aan een draadje garen gespannen
tussen twee muren.

Zo?

Nu ja, het kan natuurlijk zomaar zijn dat
dit bij lange na niet voldoende is voor de
schedelknal en er nog wat intensiever
denkwerk aan te pas zal moeten komen
de extrapolatie tot een volledig succes te
maken.

Gewoon for te sake of the knal wat meer
experimenteren dan maar? Bij voorbeeld
door boven de prop experimenteel een
spotlight te plaatsen die middels zijn felle
licht een schaduw van de prop op de vloer
werpt zo’n 10 keer groter dan het ding zelf
zodat er op die manier een tegenbeeld ont-
staat die de prop, buiten de hierboven al
genoemde, zeker een extra betekenis zal
geven zodat de prop niet meer de prop zal
zijn van voorheen.

Gevolg: onder de kijkschedel verwondering?

Mooi natuurlijk, maar wat, gebeurt dit niet?

Geen nood, want het brein voorziet in zulke
gevallen in de mogelijkheid er nog meer vol-
doende oplossingen voor te vinden dan er al
voorhanden zijn. Zo zou er bij voorbeeld een
bed bijgesleept kunnen worden om de scha-
duw van de vloer weg te vagen en op te vang-
en op dat erbij gesleepte bed zodat er in de
voor de rest schemerige zaal niets dan een
kleine witte bol van papier boven een bed te
zien zal zijn met op de witte lakens van het
bed de propschaduw.

Een ultieme gooi naar schoonheid?

Want een fijnzinnige en interessante instal-
latie zo laat het zich aanzien is er door deze
toevoegingen geboren waarvan de titel zou
kunnen luiden “Kwalen Van De Schaduw,”
een titel die het geheel van de opstelling een
zodanige diepgang geeft dat de verwondering
nu ongetwijfeld ondraaglijk zal worden in het
hoofd van misschien niet alle, maar dan toch
zeker de meeste kijkers.

Klaar voor de wereld dus, dit werk.

Maar.
Maarr.
Maarrrrr.

Waarom niet nog wat meer?

Want is de maker met een danig beetje geluk
niet alleen manueel getalenteerd, maar ook
nog eens op schriftuurlijk gebied het huis van
talent binnengevallen zou er nog een extra
verdieping aan het geheel gegeven kunnen
worden met de totale inzet van het laatst-
genoemde talent om het geheel naar het su-
blieme te doen nijgen. Zo zou de kunstenaar
ter vermeerdering van de al onbedaarlijke
beleefvreugde graag kunnen gaan googlen
in zijn hoofd op zoek naar het woord scha-
duw en alles wat daarmee verwant is om bij
de installatie een lapje tekst te voegen dat
mogelijk zo aanvullend kan gaan zijn dat
ALLE kijkers de al genoemde broodnodige
knal nu onvermijdelijk in het wijshoofd zul-
len willen beleven.

Zo’n resultaat van het hoofdgooglen zou
kunnen zijn:

Vloeizwart

volle binnenmuren
maar ook gelapte ramen
voor het buitenlicht

ontsporingen in folders
een gebeuren
bol van streepjescodes

vergeefs glijden
wolken pendelend
boven raadselharen

pil en vliegenmepper
fenomenen
als nodig speelgoed

soms ook weemoed
per maanlicht
vaag nog in geschriften

En als er na deze toevoeging dan nog geen
ooooh-standje onder het kijkersschedeldakje
plaatsneemt dan is deze, wat de kunstenaar
betreft, gewoonweg verloren en gedoemd
een muur bijvoorbeeld alleen nog te kunnen
zien als een nuttig voorwerp gemaakt ter be-
paling van een fijn beschut leven zonder zo’n
gestapeld steenvlak ook nog wat overdrachte-
lijk in de geniet- of rampstand te kunnen zet-
ten. Gevolg hiervan kan zijn dat er voor zo’n
kijker het wel heel oude, donders afgesleten
beeld zal willen gaan gelden:

EEN PROP IS EEN PROP IS EEN PROP IS
EEN PROP.




Brief (196) uit Schiedam

Gek hoe snel een mens zich kan aanpassen
aan veranderende omstandigheden want
bijna zes maanden al met angst het virus
op te lopen leven Saskia en ik in quaran-
taine zonder uit elkaar te ploffen van el-
lende, zonder treur dat we niet meer zo-
veel buiten de deur kunnen, zonder el-
kaar in de haren te vliegen, zonder gejank
dat we meer willen dan we nu mogen,
zonder terrasjes, zonder happen buiten
de deur, zonder strand want daar bulkt
het nog meer dan elders van de corona-
bellen, zonder vakantie, zonder kunst
ook en wat al niet meer. Dat niet ont-
ploffen, hierboven genoemd, is natuur-
lijk wel omdat we niet samenwonen,
elkaar niet de hele dag op de geliefde
kont hoeven kijken, niet langs elkaar
heen hoeven te schuiven, niet de hele
dag met elkaar rekening hoeven te
houden en we dus lekker een aan-
genaam tijdje per dag onbeperkt ons
eigen ding kunnen doen zoals bij voor-
beeld uitslapen tot ver in de dag om ver-
volgens te kunnen denken wat ga ik van-
daag allemaal eens heerlijk niet doen, zo-
als gewoon eens een dagje vasten bij voor-
beeld, nee, geen fikse maand zoals de mos-
lims plegen te doen, veel te veel werk, s’
avonds wil ik gewoon lekker televeel
kijken zonder dat gedoe van koken bak-
ken en braden voor een bak familie die
om je heen ratelt. Een dagje is wel ge-
noeg. Een avond de slimste mens kan
ik nog wel missen als ik na zo’n dagje
zonder eten s’ avonds laat nog moet
koken, maar vaker ook niet. Trouwens
dat af en toe vasten helpt zoals bekend
geweldig tegen obesitas, een kwaal waar
Mien corona dol op is zo knalt het tegen-
woordig heel vaak uit die televeel.

Overigens, zou er al een coronalied zijn?

Corona

ik ja hond heb ff geen idee
zo weinig nog naar buiten
dagen al geen boom gezien
terwijl al rijp de appels zijn
de regens nog niet gieten

zeg kom op snel naar de zee
he baas je bent toch niet bang
het is ethisch heus in de haak
moddernat en lekker scheuren

zeg je schrijft ons toch niet af
de pret is nog lang niet klaar
open die deur mijn knuffelbeer
de dood kan mij niets zeggen

et et et et et et et et et cetera

Nodig dat et cetera anders wordt dit
gedicht net zo lang en irritant als dat co-
ronavirus want om nou nog verder te
gaan zeuren over dat het hondje alleen
achterbleef in het huis omdat zijn baasje
in het ziekenhuis moest liggen en het
hondje zich uiteraard enorm eenzaam
ging voelen, het baasje erg miste, het
heel erg vond niet meer naar buiten
te kunnen om wat pee-mail uit te zetten,
’s even lekker te rennen, niet meer aan
het gezicht van het baasje kon lebberen
of met zijn kop op baasjes schoot liggen,
geen druppel water meer kreeg voor-
geschoteld, geen hap voedsel meer werd
opgediend en hij dus dagenlang een mar-
teling van honger alsook dorst had te ver-
duren waarbij hij zo langzamerhand
toch ook wel de dood onder ogen moest
gaan zien al had hij daar ff helemaal
geen zin in en ook geen bewustzijn voor
maar wel aldus aan het leer van de bank
begon te vreten en uit de wc te drinken
niet in de gaten hebbend zo de marte-
ling te verlengen tot aan de gruwelijke
hongerdood die in het slechtste geval
nog weken op zich kan laten wachten
om van het baasje maar helemaal te
zwijgen die al een tijdje aan de beade-
ming zeer benauwd ligt te zijn al zal
ie er zelf niet zoveel van merken want
door de ziekenhuiswerkers in een straf
comaatje gehouden waarvan niemand
weet hoe lang dat zal gaan duren en of
ie überhaupt nog wel tot de levenden
zal gaan behoren is Mien corona uit-
geraasd in zijn lichaam, of dat er een
kans bestaat dat ’t baasje hem als een
zak vol botten terug zal vinden wordt
hij als bij wonder genezen verklaard
daar in het ziekenhuis waar godver
honden niet mogen komen en hij dus
zijn baasje nooit meer zal zien bij een
fucking slechte afloop en nogmaals
godver wat zal het baasje treuren zo
weet hij zeker vindt hij zijn hondje als
een half leeggelopen zak gevuld met
botten volledig in de dood gekwakt op
de kapot gevreten bank terug, potver
nog wel baasjes lievelingsplek bij het
televeel kijken.

Zou ik dit alles in het gedicht proppen,
net zo irritant ging het worden als dat
te durende mensenvlees vernietigende
virus.

LEUTERATUUR dus.






Brief (195) uit Schiedam

Eh, even een flink tijdje (zo’n drie
weken) niet met mijn leven aan
brieven zitten knoeien. De grootste
oorzaak hiervan is de hachelijk hoge
temperatuur die door de zomer over
ons landje geflikkerd is de laatste
weken. Geen pretje namelijk om in
stromen zweet weg te zitten drijven
achter je computer terwijl je adem-
spieren amechtig proberen nog wat
zuurstof in je longen te hijgen zeker
met mijn lekker sappige conditie. De
brui dus voor een wel erg lange tijd.

Maar ha, de voor Nederland veel te
voort durende (record) hittegolf is
zowaar weer veranderd in een aan-
genaam aanvoelend temperatuur-
golfje waarbij de kleren onder het
rammen op de toetsen niet kledder
maar poederdroog het lijf niet hin-
deren te functioneren zoals ik wil.

Het hoofd op een boom leggen. Op
een omgelegde en dus dode boom
om je extra levend te kunnen voel-
en. Een soort hergeboorte beleven.
Waarbij je tevens uit kan rusten
want je lijf moet er wel bij gaan
liggen wil het hoofd zich kunnen
vleien op de omgelegde tot dood
vermoorde stam. De welbekende
foetushouding is hierbij niet nood-
zakelijk. Een gestrekte houding,
net als de boom, is ruim voldoende
om het gewilde leefbeleef in ’t hoofd
te doen plaatsvinden. Willekeurig
welke boom is hiervoor te gebruik-
en en het hoeft niet zo te zijn dat
voor ieder mens een aparte boom
zal omgelegd, nee, een boom per
miljoen Nederlanders, om maar
even lekker bij huis te blijven, vol-
doet, zo’n zeventien bomen hebben
er dus voor te sterven en dat kan
wel leien zou je zeggen, ware het
niet dat met het kapbeleid van
tegenwoordig hele bossen worden
opgeruimd zogenaamd vanwege
natuurbeheer maar ondertussen
ook wel handig om elektriciteits-
centrales te voorzien van biobrand-
stof waarvan de natuurbeschermers
in de hoogste boom klimmen om
daar een potje te gaan zitten janken
ter voorkoming van die zo heel erge
bomenmoord. Wellicht toch niet zo’n
goed idee die hergeboorte gelieerd
aan omgelegde bomen, misschien
kunnen we aan dat mens met die
erwt uit dat sprookje vragen of zij
na die helse nacht op een stapel ma-
trassen waartussen een erwt lag
of zij niet een ander en milder idee
heeft ter voorkoming van gesloopte
bomen, want per slot kon zij na die
nacht op die erwt wel lekker aan de
rollebol met een prins wiens vader
met dat achterlijke maar voor haar
gunstig uitpakkende idee van die erwt
kwam zodat ze niet net als de bomen
omgelegd werd, al zou dat doodje in
deze tijd heel gewoon zijn gezien dat
hongerige virusje dat maar hevig rond
raast en mensen om laat vallen als de
onderhavige bomen waarvan ik een
tikje geforceerd gebruik maakte om na
drie weken van niet- schrijven weer
noodnodig op gang te komen met het
verder pennen van deze brievenreeks.

Ter afronding van deze toch weer vol-
gekrabbelde brief ’n sprokerig gedichtje.

Fabeldieren

kleurige schimmen
zich boetserend
in zoldervertrekken

wezens
vreemde
personages

als houten staken
strompelen ze
buigen ze

tentakelen sluimer naar beweging

eendagsvliegen
vol alchemie
en tinteling in slaapzucht

kiemende sprookjes
kort
voor een komende dag



















Brief (194) uit Schiedam

Rommelde ik vanmorgen terwijl de
zon de aarde flink om de oren sloeg
wat in oude afgekeurde schrijfsels
van mij om na het stenen geleuter
in de vorige brief via dit gerommel
weer tot schrijven te komen over wat
er toe heeft te doen vond ik dit ‘son-
net’:

Penta(gon)versje

Zo ik onzichtbaar heb te zijn
Ik zou mijn huid betrekken
Wit/zwarte teintjes lekken
Ja wat haakjes heel vilein

Onder een vergaarmat proppen
Om dan gewoon als resultaart
Wat koppig en ook onvervaard
Bij u naar binnen willen hoppen

Maar ach serpentig sonnetuutje
Van jamberen al zo hevig vol
Alsook volta’s met een chuutje

Het is voorwaar geen pretjeslol
Vrede te blazen met een fluutje
Dus duim ik maar om bomgedol

Alsook ’n kuiltje met wat sjuutje


Geen idee meer waarom ik dit gedicht
geschreven heb, waarschijnlijk nog
een product uit de tijd dat ik danig op
Schrijfnet aanwezig was via internet.
Het zal wel iets zijn uit een sonnetten
wedstrijd waarmee ik wilde bewijzen
dat je met al die regeltjes van het son-
net toch iets buitensporigs kon maken
dat ver buiten die regels zwabberde/
donderjaagde en toch een tikje op een
sonnet leek, vandaar ook wellicht de
titel ‘Penta(gon)versje’.

Maar eh…

Nog wat ouds dan maar:

Deceptie

Ooit schreef ik een diggie getiteld ‘Als’*

Waarin een strofe met:

er geen verleden
meer gemaakt wordt
waarin grage stappen haken


Vond ik toen wel een aardige vondst,
dat grage bedoel ik. Kom ik in de ver-
zamelbundel van H. de Coninck dit
gedichtje tegen:

wolken zijn doeken
voor het bloeden
van de zon,

de schemering
is een zeer trage behandeling
van een grage wonde

Op de schroothoop dan maar, mijn
diggie?

Wel zou ik het zo geschreven hebben:

wolken zijn doeken
voor het bloeden
van de zon

schemering

een zeer trage
behandeling
van een grage wonde


Nu ja, de arrogantie om… Niet?

Okay, okay, de de na de zon weer terug
dan maar, het verlies van die verborgen
zonde is wat teveel van het goede alsook
het rijmel wat zomaar te verdwijnt.

Dus blijft het bestaande vers:

wolken zijn doeken
voor het bloeden
van de zon,


de schemering
is een zeer trage behandeling
van een grage wonde

Goed dat ie het niet meer kan zien,
onze Herman, hij zou het vast niet…

Een aardige gedachte in een matig
gedichtje, dat weer wel natuurlijk.


*Het hele “Als” gedichtje:

Als

bomen iel gewaaid zijn
vol met einde
en de lucht van aarde is
bewolkt

er geen verleden
meer gemaakt wordt
waarin grage stappen haken

de snelheid
van het heden
alleen nog op een stoel
wordt vastgelegd

als woorden schrijnen
in hun letters
van gedachte zinnen zonder zijn

als dan pas als het ware
knelt er woede
in geraamde ogen
ergens achter een gordijn